Actuele zaken

24-06-2021 - No right of appeal rejection payment order violates EU law
22-07-2020 - Opgave inkomens- en vermogenspositie ook voor kleine vorderingen
20-06-2017 - Worden de kosten van een heg op de erfgrens gedeeld?
29-12-2016 - Significant judgements in 2016
29-12-2016 - Noemenswaardige uitspraken in 2016
29-10-2016 - Harnessing the power of the burden of proof in tenancy law (BPL/X.)
13-10-2016 - Unlicensed credit provider: credit agreement null (R./De Lage Landen Financiering)
30-04-2016 - Geen griffierecht voor procedure onrechtmatige rechtspraak
03-02-2016 - Bezwaar wel gericht tegen aanslag
10-10-2014 - Hof verzekert toegang tot burgerlijke rechter
20-12-2013 - Bestuursrechter soms onbevoegd bij beroep tegen dwangsombeschikking
04-11-2013 - Waterbestendig of waterdicht?
07-06-2013 - Executiegeschillen bij de kantonrechter
20-02-2013 - Noot bij Rb Noord-Nederland 20 februari 2013, LJN BZ1615
24-01-2013 - De 14-dagenaanmaning
16-01-2013 - WOZ bezwaar in 2013
14-01-2013 - Betaalbare juridische incasso van kleine vorderingen
04-01-2013 - De oneerlijke incassopraktijk (kort)
02-11-2012 - Keuzes in bestelprocedure webwinkel zijn algemene voorwaarden
18-10-2012 - Verstekvonnissen zijn soms verrassend
20-08-2012 - Eerlijkheid duurt het langst
15-08-2012 - Nieuwe Richtlijn Consumentenrecht
17-05-2012 - Nieuwe Algemene Voorwaarden met Arbitrage
02-05-2012 - Weigeren ontbinding onrechtmatig?
28-04-2012 - Per 1 mei: Particuliere Incasso .nl
27-04-2012 - Terechte buitengerechtelijke kosten, niet direct gehele tarief Voorwerk II
16-04-2012 - Nieuwe Algemene Voorwaarden
19-02-2012 - Wij doen uw WOZ-bezwaar en uw Gemeente betaalt onze kosten!
30-01-2012 - Griffierechten en personenvennootschappen
26-01-2012 - Kantonrechter wijst vonnis inzake Rowenco op 28 februari
13-01-2012 - Voldoet rembours aan art. 7:26 lid 2 BW?
07-12-2011 - Ten Hoeve & van der Horst Incasso vraagt rechter bevestiging art. 7:26 BW

No right of appeal rejection payment order violates EU law permalink


24 June 2021 | European payment order, rejection, principles of effectives and equivalence

Upon request by Ten Hoeve & Van der Horst Incasso, the Swedish Enforcement Authority (SEA; Kronofogdemyndigheten) issued a European payment order (EPO) against a debtor in the Netherlands. For the service of the EPO, the SEA chose to enlist a Dutch bailiff (gerechtsdeurwaarder). The SEA demanded that Ten Hoeve & Van der Horst Incasso pay for this service, even though according to §7 of the Swedish Service Regulation (Delgivningsförordningen) the agency responsible for service should pay for it. Ten Hoeve & Van der Horst Incasso thus refused to pay for the service.

Since the service did not take place, the SEA rejected the EPO request on the basis of the European Payment Order Act (EPOA; Lag (2008:879) om europeiskt betalningsföreläggande). According §12 EPOA decisions based on the EPOA may not be appealed. Ten Hoeve & Van der Horst Incasso appealed the rejection to the Stockholm District Court (tingsrätt), arguing the error in the rejection of the EPO request. Ten Hoeve & Van der Horst Incasso also stated that a right to appeal to a court follows from the Charter of Fundamental Rights of the European Union and the European Convention on Human Rights (ECHR). The District Court rejected the appeal pointing to §12 EPOA.

Ten Hoeve & Van der Horst Incasso then decided to appeal the District Court's judgement to the Svea Appeals Court (Svea hovrätt), relying in addition on the principles of effectiveness and equivalence. The Appeals Court ruled that in cases of failed service, §12 EPOA violates the principles of equivalence and effectiveness. Rejections in national payment order procedures can be appealed, resulting in unequal treatment. Furthermore, by excluding the possibility of appeal, interpretations of the law by SEA will never be subject to judicial review. The Appeals Court also took into account that the SEA is applying EU legislation and that requests for a preliminary ruling by the EU Court of Justice may be necessary. Such requests would not be possible without the possibility of appeal. The Appeal Court reversed the District Court's judgement and referred the case back to the Naka District Court.

Judgement: Svea hovrätt 11 June 2021, Ö 12763-20, RH 2021:46

Opgave inkomens- en vermogenspositie ook voor kleine vorderingen permalink


22 juli 2020 | Europees betalingsbevel, 475g Rv, informatieplicht

De Hoge Raad heeft in 1991 bepaald dat als een schuldeiser een veroordelende uitspraak heeft, de schuldenaar verplicht is om informatie over zijn inkomen en vermogen te geven aan de schuldeiser (20 september 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0338). In de onderhavige procedure beschikte Ten Hoeve & Van der Horst Incasso VOF over een uitvoerbaar Europees betalingsbevel. Beslag op de bankrekening van de schuldenaar leverde niet genoeg op om de hele schuld te voldoen, zodat er nog € 1507,21 resteerde. Er waren geen verdere mogelijkheden voor beslag bekend, zodat Ten Hoeve & Van der Horst Incasso VOF naar de rechter stapte. De schuldenaar voerde verweer tegen het betalingsbevel en de dagvaarding, maar de rechter veroordeelde de schuldenaar tot het verstrekken van de inkomens- en vermogensinformatie, met dwangsom. Schuldenaren doen er goed aan zich te realiseren, dat zij ook bij relatief kleine vorderingen door de rechter veroordeeld kunnen worden aan de informatieplicht te voldoen.

Vonnis: Rechtbank Amsterdam 10 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3008

Worden de kosten van een heg op de erfgrens gedeeld? permalink


14 juni 2017 | scheidsmuur, haag, erfgrens, erfafscheiding

Een van de eigenaren van twee aangrenzende erven kan eisen dat de andere eigenaar meewerkt aan de aanleg van een scheidsmuur. Het moet dan wel gaan om erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente. De kosten van de aanleg van zo'n 'scheidsmuur' worden verdeeld tussen de eigenaren (artikel 5:49 BW). Recentelijk werd aan Ten Hoeve & Van der Horst de vraag gesteld of er ook moet worden bijgedragen aan de aanleg van een heg op de erfgrens.

De wet omschrijft een muur als "iedere van steen, hout of andere daartoe geschikte stof vervaardigde, ondoorzichtige afsluiting" (artikel 5:43 BW). Een volledig dichtgegroeide heg zou daarmee een 'scheidsmuur' kunnen vormen. Artikel 5:62 BW bepaalt daarentegen dat een vrijstaande scheidsmuur, hek of heg in lengterichting over de erfgrens een gemeenschappelijk eigendom is. Een heg of hek is dus geen scheidsmuur, zodat de ene eigenaar niet verplicht is bij te dragen aan de aanleg ervan. Daarentegen is een heg op de erfgrens wel eigendom van beide eigenaren.

Significant judgements in 2016 permalink


29 December 2016 | tax procedural law, tenancy law, credit license, human rights, EU

Judgements in 2016 in cases handled by Ten Hoeve & Van der Horst that were published or otherwise significant.

Administrative law
Supreme Court 25 November 2016, ECLI:NL:HR:2016:2667 An order on the basis of article 40 Wet WOZ is not susceptible to appeal to administrative or tax courts. The Supreme Court departs from case law of the highest general administrative court, the Council of State. Complete judgment (Dutch)

Appeals court Arnhem-Leeuwarden 12 Jan 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:89 Arguments concerning the binding force of municipal tax regulations posed in an appeal against a tax assessment do not constitute an inadmissible appeal against those regulations, but can be indeed put forth in an appeal against the assessment. Read more here (Dutch)

Civil law
District court Oost-Brabant 6 October 2016, 4314342 CV EXPL 15-8131 Landlord fails to prove tenant has damaged the house she rented due to effective use of burden of proof (article 7:224 Civil Code). Read more here

District court The Hague 14 September 2016, 4794107 RL EXPL 16-3240 The Dutch State is not liable for it's court failing to give a reasoned decision on a request to submit questions to the European Court of Justice for a preliminary ruling, thereby departing from case law of the European Court of Human Rights (8 April 2014, no. 17120/09, Dhahbi v. Italy). Dutch legislation on court fees not within the scope of European Union law.

District court Oost-Brabant 12 July 2016, 305718/EX RK 16/59 Bank concludes credit agreement but does not have a license to offer credit: credit agreement declared null and registration of personal data in national credit registry unlawful. Read more here

District court The Hague 21 March 2016, 4909567 RP VERZ 16-50212 No court fees are to be levied for the procedure constituting an 'effective remedy' against violations of the Charter of Fundamental Right or the European Convention on Human Rights during a court procedure. Read more here (Dutch)

Noemenswaardige uitspraken in 2016 permalink


29 december 2016 | formeel belastingrecht, huurrecht, kredietvergunning, mensenrechten, EU

Uitspraken in 2016 in zaken behandeld door Ten Hoeve & Van der Horst die gepubliceerd zijn of anderszins noemenswaardig zijn.

Bestuursrecht
Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2667 Een besluit op basis van artikel 40 Wet WOZ is niet vatbaar voor beroep bij de bestuurs- of belastingrechter. De Hoge Raad is het hiermee oneens met de hoogste algemene bestuursrechter, de Raad van State. Tekst uitspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:89 Dat in een bezwaarschrift tegen een aanslag stellingen worden aangevoerd tegen een belastingverordening betekent niet dat het bezwaarschrift is gericht tegen de verordening en niet tegen de aanslag. Lees hier verder

Civiel recht
Rechtbank Oost-Brabant 6 October 2016, 4314342 CV EXPL 15-8131 Verhuurder slaagt er niet in te bewijzen dat huurder voormalige huurwoning heeft beschadigd door gebruikmaking van afwijkende bewijslastverdeling (artikel 7:224 BW). Lees hier verder (Engels)

Rechtbank Den Haag 14 september 2016, 4794107 RL EXPL 16-3240 De Nederlandse Staat is niet aansprakelijk voor het ongemotiveerd afwijzen van een verzoek prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. De Rechtbank legt daarmee rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naast zich neer (8 april 2014, no. 17120/09, Dhahbi t. Italië). Wet griffierechten burgerlijke zaken geen uitvoering van Unierecht.

Rechtbank Oost-Brabant 12 juli 2016, 305718/EX RK 16/59 Bank sluit kredietovereenkomst af zonder te beschikken over een vergunning voor kredietverlening: overeenkomst nietig en registratie van persoonsgegevens bij het BKR onrechtmatig. Lees hier verder (Engels)

Rechtbank Den Haag 21 maart 2016, 4909567 RP VERZ 16-50212 Geen griffierecht voor een procedure die een 'effective remedy' moet vormen tegen onrechtmatige rechtspraak door schending van het Handvest voor de grondrechten of het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Lees hier verder

Harnessing the power of the burden of proof in tenancy law (BPL/X.) permalink


29 October 2016 | tenancy law, damages, burden of proof

Tenants and former tenants are under Dutch law well protected against claims due to damage inflicted on a rented house or apartment. To that end the law provides for a presumption that at the end of the tenancy the property is in the same condition as it was at the beginning, unless at the start a report on the condition was made and signed by the tenant and the landlord (article 7:224 Civil Code). In other words: without a report the landlord has to prove that the property was damaged by the tenant. In addition the landlord has to provide proof of the extent of the damages, for example the costs of repair.

Ten Hoeve & Van der Horst Incasso VOF represented a tenant in a related case where the final judgement was handed down on 6 October 2016. The landlord, the pension fund Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw, claimed over € 9000 in damages to the property, interest and debt collection fees. In this case a report was indeed made up at the beginning of the tenancy. The tenant however argued that the report was not comprehensive enough to be in line with article 7:224 CC, relying on recent case law (Appeals Court 's‐Hertogenbosch 24 February 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:601). In the present case the court considered that the report was indeed vague, only containing statements that the condition of items was 'good' or 'sufficient'. The landlord was therefor unable to rely on the report. In addition, the landlord failed to prove that damages were inflicted by X and/or what the extent of those damages were. In an earlier judgement the court further considered that the landlord had not followed proper debt collection procedures. The court subsequently denied the landlord's claims.

Judgements: District court Oost-Brabant 6 October 2016, 4314342 CV EXPL 15-8131
District court Oost-Brabant 25 February 2016, 4314342 CV EXPL 15-8131

Unlicensed credit provider: credit agreement null (R./De Lage Landen Financiering) permalink


13 October 2016 | consumer credit, privacy, fundamental rights

Although the EU's 1995 Data Protection Directive1 is about to be replaced by new legislation, it is still a powerful tool in a jurist's toolbox. In a judgement (R./De Lage Landen Financiering) that became final this week, the District Court in 's-Hertogenbosch (the Netherlands) ordered a purported credit agreement to be striken from the national registry and the books of the bank De Lage Landen Financiering, considering the agreement is null.

R., represented by us, argued that the registration of the agreement and her personal information constituted an unlawful infringement of her privacy, a right protected by the EU Charter of Fundamental Rights and the Directive. Banks providing credit were under Dutch law required to obtain a Consumer Credit Act (CCA)2 license in addition to their banking license. The court considered that at the time of conclusion of the credit agreement in 2004 the bank did not have such a CCA license and that this resulted in nullity of the agreement. As such R.'s rights under the Data Protection Directive are violated by the registration of R.'s personal information since the registration has no basis in law.

1. Directive 95/46/EC
2. Wet op het consumentenkrediet implementing Directive 87/102/EEC

Judgement: District court Oost-Brabant 12 July 2016, 305718/EX RK 16/59

Geen griffierecht voor procedure onrechtmatige rechtspraak permalink


30 april 2016 | griffierecht, EVRM, Handvest van de grondrechten, doeltreffende voorziening

Als er sprake is van schending van fundamentele rechten dan dient het nationale recht een voldoende doeltreffende voorziening daartegen aan te bieden. Bestaat die schending eruit dat een procedure bij de civiele rechter onredelijk lang duurt, een onrechtmatige daad, dan kan een procedure voor schadevergoeding ingesteld worden. Om die schadevergoedingsprocedure voldoende doeltreffend te maken dient daarvoor geen griffierecht verschuldigd te zijn, aldus de Hoge Raad (28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736). Volgens de Rechtbank Den Haag is het ook mogelijk die lijn door te trekken naar andere schadevergoedingsprocedures als het daarbij gaat over een andere onrechtmatige daad van de rechter.

Uitspraak rechtbank en verzetschrift: Rechtbank Den Haag 21 maart 2016, 4909567 RP VERZ 16-50212

Bezwaar wel gericht tegen aanslag permalink


3 februari 2016 | algemeen verbindend voorschrift, belastingverordening, onroerende-zaakbelasting

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld dat bezwaar en beroep tegen algemeen verbindende voorschriften niet mogelijk is. Maakt men echter bezwaar tegen een besluit dat steunt op een dergelijk voorschrift, dan kan de verbindendheid daarvan wel worden getoetst door de bestuursrechter. Dit geldt dus ook voor belastingverordeningen, zoals de Hoge Raad bijvoorbeeld heeft uitgemaakt in het zogenoemde Beerta-arrest (HR 7 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5112). In een door ons behandelde zaak was de heffingsambtenaar van mening dat de gronden die waren aangevoerd tegen de belastingverordening (gedurende het bezwaar tegen de belastingaanslag) echter als bezwaar tegen die verordening moeten worden gezien. De Rechtbank ondersteunde dit oordeel. In hoger beroep vernietigde het Hof daarentegen de uitspraak van de Rechtbank:
"De omstandigheid dat in een bezwaarschrift tegen een aanslag stellingen worden aangevoerd die betrekking hebben op de verbindendheid van een verordening brengt echter niet mee dat het bezwaarschrift moet geacht niet te zijn ingediend tegen de aanslag, maar tegen de Verordening. De heffingsambtenaar had het bezwaar – in ieder geval mede – dienen aan te merken als een bezwaar tegen de aanslag."

Uitspraak rechtbank: Rechtbank Noord-Nederland 4 november 2014, LEE 14/240
Uitspraak hof: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:89

Hof verzekert toegang tot burgerlijke rechter permalink


10 oktober 2014 | wet dwangsom en beroep, ambtshalve vermindering, WOZ

De Hoge Raad oordeelde in 2013 (eerder besproken) dat, naast inhoudelijke geschillen met betrekking tot een al dan niet verleende ambtshalve vermindering op grond van art. 65 AWR, 'beroepen' inzake de verschuldigdheid van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op aanvragen die aan een ambtshalve vermindering voorafgaan niet bij de bestuursrechter thuishoren, maar bij de civiele rechter. Artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ is een op art. 65 AWR gelijkende bepaling die vermindering van een WOZ-waarde mogelijk maakt ondanks dat de WOZ-beschikking formele rechtskracht heeft verkregen. Op een hoger beroep waar Ten Hoeve & Van der Horst de belanghebbende vertegenwoordigde volgt het Hof Arnhem-Leeuwarden (30 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7474) de Hoge Raad. Anders dan de rechtbank verklaart het Hof zich onbevoegd en neemt in het dictum op dat slechts de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil (art. 8:71 Awb). Aldus is de toegang tot een onafhankelijke rechter ook voor dwangsomgeschillen bij ambtshalve verminderingen verzekerd.

Uitspraak rechtbank: Rechtbank Gelderland, 23 januari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:397

Bestuursrechter soms onbevoegd bij beroep tegen dwangsombeschikking permalink


20 december 2013 | wet dwangsom en beroep, ambtshalve vermindering, art. 65 awr

Met invoering van de Wet dwangsom en beroep in 2009 is beoogd de burger middelen te bieden om bestuursorganen tot snellere beslissing aan te sporen. Als na verloop van de geldende beslistermijn het bestuursorgaan in gebreke wordt gesteld en geen het besluit neemt binnen twee weken, verbeurt het bestuursorgaan gedurende 42 dagen een dwangsom (art. 4:17 Awb). Het bestuursorgaan is gehouden de hoogte van die dwangsom vast te stellen bij beschikking. Om het processueel eenvoudig te houden is het orgaan dat bevoegd is kennis te nemen van een ingesteld rechtsmiddel eveneens bevoegd bij een bezwaar of beroep tegen de daaraan gerelateerde (fictieve) dwangsombeschikking (art. 4:19 Awb). In belastingzaken was het tot op heden onduidelijk of de belastingrechter wel bevoegd was op kennis te nemen van een beroep tegen zo'n dwangsombeschikking, nu dat strikt genomen geen ingevolge een belastingwet genomen besluit is. Vandaag maakt de Hoge Raad een einde aan deze onzekerheid door art. 4:19 Awb gedeeltelijk op eenzelfde wijze uit te leggen als de Afdeling (HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797). Het gaat echter ook goed mis. Onder andere art. 65 AWR biedt de mogelijkheid om de inspecteur te verzoeken om een ambtshalve vermindering. Tegen een dergelijk ambtshalve besluit staat geen beroep open bij de bestuurs- of belastingrechter. De Hoge Raad is nu van oordeel, dat ook het geschil met over eventueel verbeurde dwangsommmen wegens niet tijdige beslissing op het verzoek tot ambtshalve vermindering niet aan de belastingrechter kan worden voorgelegd (r.o. 4.2.3).

Waterbestendig of waterdicht? permalink


4 november 2013 | oneerlijke handelspraktijken, non-conformiteit

Op 23 oktober oordeelde de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2013:6436) dat Belsimpel een misleidende handelspraktijk bezigde door een mobiele telefoon aan te bieden als IP67-gecertificeerd en waterdicht zonder daarvoor voldoende bewijs aan te dragen. De door de consument aangeschafte telefoon was daarmee ook niet overeenkomstconform en Belsimpel slaagde er bovendien niet in het bewijsvermoeden van art. 7:18 lid 2 BW te weerleggen.

Executiegeschillen bij de kantonrechter permalink


16 januari 2013 | executiegeschil, tenuitvoerlegging, art. 438 Rv, kanton

Als er conflicten onstaan bij de tenuitvoerlegging van uitspraken van de rechter, kunnen deze geschillen als executiegeschil voorgelegd worden aan de voorzieningenrechter in kort geding of de bodemrechter (art. 438 Rv). Aangezien executiegeschillen nogal eens tot doel hebben om de tenuitvoerlegging op te schorten zullen dergelijke zaken echter voornamelijk bij de voorzieningenrechter terecht komen. Art. 438 Rv bepaalt dat de 'rechtbank' bevoegd is om kennis te nemen van executiegeschillen. Traditioneel wordt aangenomen dat daarmee wordt verwezen naar de sector civiel van de rechtbank. In 2002 zijn de kantongerechten geïntegreerd in de rechtbanken als sector kanton en behoren kantonrechter dus formeel tot de 'rechtbank'. In de afgelopen jaren heeft dit ertoe geleid dat executiegeschillen met uiteenlopende motivering aan de kantonrechter worden voorgelegd. Vooral uit kostenperspectief is procederen bij de kantonrechter uiteraard gunstiger, het te betalen griffierecht is immers lager en men hoeft geen gebruik te maken van een advocaat (een ter zake kundige gerechtsdeurwaarder of andere jurist zal prima als gemachtigde kunnen optreden). Hoewel dit anders is geweest (bijv. Rb Amsterdam, 12 augustus 2008, LJN BK4753), achten kantonrechters zich steeds vaker bevoegd om van executiegeschillen kennis te nemen. Zo ook de kantonrechter te Maastricht recentelijk, die aangeeft dat de hoogte van de vordering onder de competentiegrens valt en de partijen er overigens ook geen bezwaar tegen hebben dat de kantonrechter (als voorzieningenrechter) de zaak afdoet (Rb Limburg, 21 mei 2013, LJN CA2391). Mogelijkerwijs kan de bevoegdheid in die zaak dan ook ontleend worden aan art. 96 Rv. Indien men een executiegeschil als bodemzaak inkleedt lijkt dit ook bij de kantonrechter mogelijk (oa. Rb Zwolle, 18 oktober 2012, LJN BY0590 en Rb Arnhem, 31 augustus 2012, LJN BX6982). Helaas is deze ontwikkeling echter (nog) niet overal merkbaar (Rb Rotterdam, 20 januari 2012, LJN BW3599).

Noot bij Rb Noord-Nederland 20 februari 2013, LJN BZ1615 permalink


20 februari 2013 | oneerlijke handelspraktijken, reflexwerking, kleine onderneming, acquisitie

In de zaak tegen een aantal aanbieders van advertenties in internetgidsen, die gedeeltelijk is vormgegeven als collectieve actie op grond van art. 3:305a BW, doet de Rechtbank Noord-Nederland een verrassende uitspraak over de reflexwerking van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken ('Wet OHP') en de verhouding tussen dwaling en de oneerlijke handelspraktijk.

De Wet OHP is een omzetting van de Europese richtlijn 2005/29/EG, welke richtlijn verbiedt handelaren oneerlijke handelspraktijken toe te passen jegens consumenten. De basis van de richtlijn is een algemene bepaling die een handelspraktijk oneerlijk maakt wanneer die (i) in strijd is met de vereisten van professionele toewijding en (ii) het economische gedrag van de gemiddelde consument die zij bereikt of op wie zij gericht is of, indien zij op een bepaalde groep consumenten gericht is, het economisch gedrag van het gemiddelde lid van deze groep, met betrekking tot het product wezenlijk verstoort of kan verstoren (het 'manipulatievereiste'). Daarnaast bevat de richtlijn een opsomming van handelspraktijken die het eerste criterium invullen maar nog wel aan het tweede criterium moeten worden getoetst, het geven van misleidende informatie, de ommissie van informatie en agressieve handelspraktijken, en daarmee een soort 'grijze lijst vormen' en een zwarte lijst van altijd oneerlijke handelspraktijken die aan beide criteria voldoen en dus niet verder getoetst dienen te worden. Is een handelspraktijk eenmaal oneerlijke bevonden, dan is die handelspraktijk daarmee in Nederland onrechtmatig (art. 6:193b lid 1 BW). Overigens bestaat naast richtlijn 2005/29/EG de richtlijn 2006/114/EG die moet beschermen tegen misleidende en ongeoorloofde vergelijkende reclame. Deze richtlijn is geïmplementeerd in art. 6:194 t/m 196 BW en van toepassing op reclame aan ondernemingen.

In de onderhavige procedure worden door de rechtbank de door de gedaagden toegepaste handelspraktijken (door de eisers als 'acquisitiefraude' bestempeld) gezien als misleidende handelspraktijk in de zin van art. 6:193c BW (r.o. 4.5.3), dat overeenstemt met art. 6 van de richlijn 2005/29/EG. Daarmee is dus voldaan aan het eerste criterium (strijdigheid met professionele toewijding, maar er wordt geen enkele aandacht besteed aan het manipulatievereiste. In deze laat de rechtbank dus een flinke steek vallen. Daarnaast laat mijn inziens de Wet OHP zich geenszins toepassen op handelspraktijken tussen ondernemingen. Daar deze wet een implementatie is van de richtlijn dient deze richtlijnconform te worden uitgelegd. Uit art. 3 lid 1 blijkt dat de richtlijn enkel van toepassing is op (oneerlijke) handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten, natuurlijke personen die buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteit handelen. Ook het Hof van Justitie benadrukt nog eens dat de transacties tussen ondernemingen niet onder de werking van richtlijn (en dientengevolge de Wet OHP) vallen (HvJ EU 4 oktober 2012, LJN BY4155, C-559/11), zodat van een reflexwerking nauwelijks sprake kan zijn. Het lijkt er dus op dat de rechtbank (nog) niet geheel ingewerkt is met de oneerlijke handelspraktijk.
Door: A.L. ten Hoeve, Rechtbank Noord-Nederland, 20 februari 2013, LJN BZ1615.

De 14-dagenaanmaning permalink


24 januari 2013 | incassokosten, art. 6:96 lid 5 BW, buitengerechtelijke kosten

Inmiddels is al meer dan een half jaar verstreken sinds de inwerkingtreding van art. 6:96 lid 4-6 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (samen ook wel de 'Wet incassokosten' genoemd) per 1 juli 2012. Een van de belangrijkste wijzigingen is de '14-dagenaanmaning' bij contractuele verbintenissen uit overeenkomsten met consumenten. Als deze aanmaning, die vastgelegd is in art. 6:96 lid 5 BW, niet of niet op het juiste moment wordt toegepast, dan kunnen er bij de consument geen incassokosten in rekening worden gebracht en komen deze kosten dus helemaal voor de verkoper of dienstverlener. Hoog tijd om de '14-dagenaanmaningen' die voorbij komen eens aan een nader onderzoek te onderwerpen en hier een tweetal daadwerkelijk verstuurde exemplaren te bespreken.
IDG aanmaning - Klik voor grotere versie eci.nl aanmaning - Klik voor grotere versie
De verzender van het eerste exemplaar (IDG Nederland) is duidelijk op de goede weg: men noemt in ieder geval een betalingstermijn van 14 dagen, dat er na die termijn incassokosten in rekening worden gebracht, welk bedrag aan incassokosten dat zal zijn en ook wat de verdere gevolgen van niet-betaling zullen zijn. Best teleurstellend dat het echter bij de betalingstermijn al mis gaat. Vereist is dat er "vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning". Het is dus belangrijk om te bepalen wat onder 'aanmaning' in die bepaling wordt verstaan. Daarbij moet bedacht worden dat met 'aanmaning' de daadwerkelijk mededeling waarmee de consument wordt aangemaand is bedoeld, niet de fysieke brief zelf, het eerste moment waarop de brief effect zal hebben dus. Overeenkomstig art. 3:37 lid 3 BW is dit het moment waarop de debiteur kennis heeft kunnen nemen van de aanmaning door directe overhandiging of deponering in de brievenbus bijvoorbeeld (de ontvangsttheorie, vgl. in dit kader ook Van Schaick en Asser. 2004, nr. 66 over art. 7A:1810 BW). Bij IDG vangt de termijn echter aan op de dag na dagtekening. In aanmerking genomen dat de aanmaning dus op de dag van dagtekening wordt verzonden en ook de volgende werkdag aankomt, vangt de termijn derhalve tenminste één dag te vroeg aan. Als men er bovendien vanuit gaat dat ca. 5% niet de volgende werkdag zal worden bezorgd, dan zal de '14-dagenaanmaning' van IDG zelden tot nooit aan de in de wet gestelde eisen voldoen.

De tweede aanmaning is er een van de boekenclub en boekwinkel eci.nl. Wat allereerst opvalt is dat men daar kennelijk (ten onrechte) nog steeds in de veronderstelling verkeert, dat naast incassokosten ook nog administratiekosten in rekening kunnen worden gebracht. Daarnaast kan deze aanmaning uiteraard niet met recht een '14-dagenaanmaning' worden genoemd, nu een betalingstermijn van 7 dagen wordt aangegeven. Tenslotte ontbreekt het exacte bedrag aan incassokosten dat in rekening kan worden gebracht, men noemt hier slechts een minimum, terwijl de nota van toelichting bij het besluit voldoende duidelijk maakt dat het daadwerkelijke bedrag moet worden vermeld (Stb. 2012, 141, p. 7). Overigens is op de in art. 6:96 lid 5 BW genoemde termijn uiteraard de Algemene Termijnenwet van toepassing, zodat deze bij een zaterdag, zondag en feestdag verlengd moet worden tot de volgende werkdag.

Al met al voldoen dus beide aanmaning niet aan de in art. 6:96 lid 5 BW gestelde eisen, zodat het in rekening brengen van incassokosten (relatief gezien) verstrekkende gevolgen kan hebben (zie Ten Hoeve. De oneerlijke incassopraktijk, 2013).

WOZ bezwaar in 2013 permalink


16 januari 2013 | woz, wet waardering onroerende zaken, bezwaar, woz-waarde

Het is weer de tijd van het jaar voor de 'WOZ-beschikking': de Gemeente stelt de waarde vast van uw woning voor de verschillende belastingen, zoals die van de waterschappen en de onroerende zaak belasting (OZB). Bezwaar maken tegen de waardevaststelling heeft vaak succes en geeft dus belastingvoordeel, maar een goed bezwaarschrift is daarvoor cruciaal. Wilt of kunt u zelf dit jaar geen bezwaar maken tegen de WOZ-waarde? Wij kunnen dit voor u doen en de Gemeente betaalt ook nog eens onze hulp! Hier vindt u meer informatie.

Betaalbare juridische incasso van kleine vorderingen permalink


14 januari 2013 | gerechtelijke incasso, kleine vordering, geringe vordering

Iedere ondernemer loopt er tegenwoordig snel tegenaan: veel openstaande kleine vorderingen en de hoge kosten van een eenvoudige juridische procedure. Voor een hoofdsom van minder dan €500 betaalt men toch al zo'n €75 (excl. BTW) aan kosten voor de dagvaarding en vervolgens nog €112 aan griffierecht. U heeft hier niet alleen uzelf mee, maar ook de debiteur. In samenwerking met een Britse partner, biedt Ten Hoeve & Van der Horst Incasso binnenkort een juridisch traject waarbij u uiteindelijk de betekening van de dagvaarding uitspaart, zo'n €75 excl. BTW, als het adres van de debiteur bekend is. Zeker bij vorderingen van enkele honderden euro's bespaart u zo tientallen procenten op de proceskosten. Verder geniet u van dezelfde voordelen als van een gewone dagvaardingsprocedure, zoals de verjaringstermijn van 20 jaar van een gerechtelijke uitspraak. U kunt ons hiervoor vanaf heden benaderen voor vorderingen tot €2000 inclusief buitengerechtelijke incassokosten.

De oneerlijke incassopraktijk (kort)permalink


4 januari 2013 | oneerlijke handelspraktijken, incassobureaus, 2005/29/EG

Sinds 2005 is er al de EU-richtlijn 2005/29 die oneerlijke handelspraktijken, waaronder misleidende en agressieve handelspraktijken, jegens consumenten verbiedt. Om een effectieve bescherming te bieden is 'handelspraktijk' erg breed gedefinieerd en omvat vrijwel iedere handeling (of het gebrek daaraan: een ommissie) voor, tijdens en na het sluiten van een overeenkomst. Een zeer brede definitie geldt ook voor de wederpartij van de consument, de handelaar, en omvat bijvoorbeeld ook liefdadigheidsinstellingen en vertegenwoordigers van de handelaar. Per 15 oktober 2008 is de Nederlandse implementatie van die richtlijn ('Wet oneerlijke handelspraktijken') in werking getreden. De richtlijn is geïmplementeerd in titel 3 van Boek 6 BW, zodat een oneerlijke handelspraktijk een onrechtmatige daad inhoudt (art. 6:193b lid 1 BW). Belangrijk is dat een overeenkomst die tot stand komt met een oneerlijke handelspraktijk niet per se nietig, vernietigbaar of ongeldig is. Wel zal de verkoper vaak aansprakelijk zijn voor financiële schade die het gevolg is van de oneerlijke handelspraktijk (art. 6:193j BW).

Op 1 juli 2012 is een nieuwe wettelijke regeling ('Wet incassokosten') in werking getreden die consumenten moet beschermen tegen hoge en/of onterechte incassokosten die incassobureaus nogal eens rekenen. Deze aanpassing van art. 6:96 BW houdt in dat de incassokosten die aan particulieren gerekend kunnen worden gemaximeerd zijn en pas in rekening gebracht kunnen worden als de particulier, na het intreden van verzuim, eerst een aanmaning ('14-dagenaanmaning') heeft ontvangen met een termijn van 14 dagen en een waarschuwing voor het bedrag aan incassokosten dat in rekening gebracht mag worden. Ondanks de nieuwe wettelijke regeling op het gebied van buitengerechtelijke kosten, komt het nog regelmatig voor dat er geen '14-dagenaanmaning' aan de particulier is verzonden, de gerekende kosten te hoog zijn of de consument niet in verzuim was. Het is duidelijk dat die incassopraktijk in strijd is met de wet, maar is die praktijk dan ook oneerlijk en daarmee onrechtmatig?

Op grond van art. 193i BW is "hardnekkig en ongewenst aandringen per telefoon, fax, e-mail of andere afstandsmedia" altijd een agressieve handelspraktijk, tenzij "wordt beoogd een contractuele verplichting te doen naleven" en dit "wettelijk gerechtvaardigd" is. Heeft het incassobureau of de schuldeiser duidelijk geen recht op de vergoeding van incassokosten, maar blijft men toch aanmanen, dan is er dus sprake van een oneerlijke handelspraktijk, zeker als de consument aangeeft dat de kosten onterecht zijn. Met recht kan men dan spreken van een 'oneerlijke incassopraktijk'. Maar wat als de consument alleen nog maar een eerste aanmaning heeft ontvangen? Het is denkbaar dat de '14-dagenaanmaning' bijvoorbeeld te beschouwen is als een recht van de consument (art. 6:193c lid 1 onder g BW). Als die aanmaning achterwege blijft en de gemiddelde consument daardoor de ten onrechte in rekening gebrachte kosten zal betalen (of dat in redelijkheid te verwachten is), dan is er sprake van een oneerlijke handelspraktijk. Bovendien zal zowel stilzwijgen over de verplichting van een '14-dagenaanmaning' (art. 6:193c lid 1 onder c BW) als het ontkennen van het bestaan daarvan een oneerlijke incassopraktijk (art. 6:193d lid 2 BW) kunnen inhouden. (Meer)
Door: A.L. ten Hoeve, PDF met aanvullende bronnen, jurisprudentie en commentaar.

Keuzes in bestelprocedure webwinkel zijn algemene voorwaarden permalink


2 november 2012 | vooruitbetaling, webwinkel, algemene voorwaarden, art. 7:26 BW, art. 7:6 BW

Als je een product in een webwinkel wilt bestellen loop je, nadat je de gewenste producten in het virtuele winkelwagentje hebt gedaan, een hele bestelprocedure door. Deze procedure bestaat uit een aantal menu's met (vrijwel) vaste opties, die iedere koper voorgeschoteld krijgt. Maakt dit deze menu's dan tot algemene voorwaarden vroegen wij ons af. Volgens de kantonrechter te Utrecht wel, hij overweegt:
"4.3. (...) geldt dat een beding in de algemene voorwaarden inhoudende vooruitbetaling door de consument van de volledige koopprijs, onredelijk bezwarend en dus vernietigbaar is (artikel 7:26 lid 2 BW in samenhang met artikel 7:6 lid 2 BW). De bepaling omtrent de mogelijke betalingswijzen op de website, waaruit de consument tijdens de bestelprocedure een keuze moet maken, is naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als een algemene voorwaarde, te weten een beding opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen en dat niet de kern van de prestaties aangeeft (artikel 6:231 aanheft en onder a BW)."

Zoals uit dit citaat al blijkt, draaide het geschil om algemene voorwaarden die onredelijk bezwarend kunnen zijn voor de consument. Volgens art. 7:26 lid 2 BW moet betaling in beginsel plaatsvinden bij aflevering van het gekochte product. Hiervan kunnen partijen afwijken (het is regelend recht), door bijvoorbeeld vooruitbetaling af te spreken, maar bij consumenten kan dat niet onbeperkt: het kan dan namelijk niet met een algemene voorwaarde (art. 7:6 lid 2 BW). Daarmee doet zich bij webwinkels dus al een moeilijkheid voor: hoe beding je volledige vooruitbetaling, zonder bij/na bestelling eerst met de consument te moeten e-mailen of bellen om dan gehele vooruitbetaling af te spreken? Eenvoudig: betalingsmogelijkheden die wel onder betaling bij aflevering vallen aanbieden.

Zaak: Rechtbank Utrecht 31-10-2012, 792074 UC EXPL 12-791

Verstekvonnissen zijn soms verrassend permalink


18 oktober 2012 | buitengerechtelijke kosten, overeenkomstenrecht, art. 6:96 bw

Verstekvonnissen krijgen zelden aandacht, de vorderingen worden immers vrijwel altijd toegewezen, als zij tenminste niet onrechtmatig of ongegrond zijn. Toch komen (kleine) verrassingen zeker voor, zoals in onderhavige zaak.

Beide partijen zijn ondernemingen en bij overeenkomst bedingen zij onder andere specifieke tarieven voor aanmaningen en gemachtigden- en nasalaris, in geval van wanbetaling door de gedaagde. Nadat gedaagde een factuur onbetaald laat en verzuim is ingetreden in juli, verstuurt eiser een aantal herinneringen en als dat geen betaling tot gevolg heeft 3 aanmaningen. Omdat betaling nog steeds uitblijft vindt dagvaarding plaats en eiser vordert, naast de hoofdsom en de handelsrente daarover, 3x € 20 voor de aanmaningen, de overeengekomen minimale nakosten van € 25 en € 11 voor een uittreksel uit het Handelsregister dat diende ter verificatie van het kantooradres van gedaagde ('ter controle van gedingstukken').

In zijn vonnis van 16 oktober matigt de kantonrechter de bedongen buitengerechtelijke kosten van € 60 naar € 37. Men zou verwachten, dat met de introductie van het besluit bij art. 6:96 lid 4 BW de daarin genoemde tarieven als redelijker worden ervaren, dan die uit het uit 2000 daterende Rapport Voorwerk II. Vreemd genoeg had de afwezigheid van een kostenbeding hier zelfs geleid tot toewijzing van € 3 meer, de rechter mag immers de kosten uit het besluit niet matigen. Niet geheel onverwacht worden de gevorderde nakosten eveneens gematigd, de motivering daarvoor ontbreekt echter: "de meegevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna bij de beslissing nader omschreven."

Opvallend is dat de conform het advies van de Commissie procesrecht LOK gevorderde vergoeding voor het Handelsregister uittreksel kennelijk helemaal wordt afgewezen als "door het gestelde niet gerechtvaardigd". Mag hieruit de conclusie worden getrokken dat adresverificatie inmiddels niet langer noodzakelijk is in Groningen? Rest nog op te merken, dat de kantonrechter heeft nagelaten over de tot dagvaarding gevorderde handelsrente en het verzoek om EET-waarmerking te oordelen.

Zaak: Rechtbank Groningen 16-10-2012, 558598 CV EXPL 12-4615

Eerlijkheid duurt het langst permalink


20 augustus 2012 | waarheidsplicht, art. 21 Rv

Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen volledige openheid van zaken moeten geven wat betreft feiten die voor de beslissing van de rechter van belang kunnen zijn. In de wandelgangen wordt dit ook wel de 'waarheidsplicht' genoemd en die benaming past uitstekend bij een vonnis van de Rotterdamse kantonrechter van afgelopen vrijdag. In de dagvaarding vermeldt de eiser expliciet dat de gevorderde hoofdsom geen aanmanings- of administratiekosten bevat, maar komt daar later op terug. Gevolg: de eisende partij draait op voor zijn proceskosten.
Zaak: Rechtbank Rotterdam 17-08-2012, LJN BX4964

Nieuwe Richtlijn Consumentenrecht permalink


15 augustus 2012 | 2011/83/EU, consumentenrecht, koop op afstand

Pas uiterlijk 13 december 2013 wordt hij geïmplementeerd in het Burgerlijk Wetboek: de nieuwe richtlijn 2011/83/EU. Deze richtlijn is een welkome 'update' van onder andere de huidige 'Wet Koop op Afstand', die zelf een implementatie is van een EU-richtlijn uit 1997(!). In de nieuwe richtlijn is het retourrecht, ook wel bekend als herroepings-, ontbindings- of annuleringsrecht, verlengd van 7 naar 14 werkdagen bij een koop op afstand. Opvallend genoeg brengt deze richtlijn ook een standaardformulier waarmee dat recht kan worden uitgeoefend. Natuurlijk blijft ook een duidelijke mondelinge of schriftelijke verklaring voldoende. Dat alleen de kosten voor het retoursturen voor rekening van de consument komen (en dus niet de oorspronkelijke) is nog eens aangescherpt in vergelijking met de huidige richtlijn. Daarnaast is er een nieuwe lijst van 'bedingen' die niet langer in algemene voorwaarden (de 'kleine lettertjes') mogen staan.

Bovendien is bepaald dat een telefonisch gesloten overeenkomst altijd schriftelijk of met een handtekening door de consument moet worden bevestigd, een goede bescherming tegen opdringerige verkopers die de consument ongevraagd opbellen. Ook moeten zij al in het begin van het gesprek aangeven wie ze zijn en dat ze bellen met een commercieel oogmerk.

Nieuwe Algemene Voorwaarden met Arbitrage permalink


17 mei 2012

Vanaf heden zijn onze nieuwe Algemene Voorwaarden van toepassing, ook op overeenkomsten die al gesloten zijn. De nieuwe voorwaarden bieden de mogelijkheid om geschillen voor te leggen aan scheidsgerecht e-Court. Voordelen hiervan zijn de snelle doorlooptijd en potentieel geringere kosten.

Weigeren ontbinding onrechtmatig? permalink


2 mei 2012 | consumentenrecht, onrechtmatige daad, annulering weigeren, Internet-bikes

Op grond van art. 7:46d lid 1 BW mag de consument een koopovereenkomst ontbinden ('annuleren') zonder opgave van een reden. De verkoper weigert deze ontbinding voor verzending van de bestelling te accepteren en maant herhaaldelijk aan om de factuur te betalen. Handelt de verkoper onrechtmatig ex art. 6:162 BW en maakt hij inbreuk op het subjectief recht van de koper? Schakelt de koper (juridische) hulp in, moet de verkoper dan de kosten van die hulp vergoeden? Deze vragen komen aan de orde in een kantonzaak te Eindhoven vanaf 10 mei.
Zaak: Rechtbank 's-Hertogenbosch 827883 CV EXPL 12-4582 (ten Hoeve & van der Horst vs. T.O.M. B.V./Tom bikes)

Per 1 mei: Particuliere Incasso .nl permalink


28 april 2012 | incasso, particulieren, ParticuliereIncasso.nl

Vanaf 1 mei biedt ten Hoeve & van der Horst Incasso via particuliereincasso.nl een zeer snelle incassodienst, speciaal voor particulieren en ZZP-ers.

Terechte buitengerechtelijke kosten, niet direct gehele tarief Voorwerk II permalink


27 april 2012 | incassokosten, voorwerk II, buitengerechtelijke kosten

Aan de vooravond van invoering van de wettelijke normering van buitengerechtelijke kosten en daarmee het pensioen van Rapport Voorwerk II, doet de Hoge Raad nog een interessante uitspraak. Niet geheel onverwacht is het verzenden van twee sommaties en het voeren van een telefoongesprek niet voldoende voor de toewijzing van € 2.842,- (het volledige tarief uit Voorwerk II), laat staan € 4.647,55, aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Zaak: HR 27-04-2012, LJN: BV6690

Nieuwe Algemene Voorwaarden permalink


16 april 2012

In het kader van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel 'Normering buitengerechtelijke incassokosten' per 1 juli 2012, zullen uiterlijk op die datum onze vernieuwde Algemene Voorwaarden hun intreden doen. Deze nieuwe voorwaarden zullen voornamelijk een betere integratie zijn van de huidige losse onderdelen. Daarnaast zal ook de introductie plaatsvinden van een versnelde procedure voor onbetwiste en niet-redelijkerwijs te betwisten vorderingen. Deze procedure zullen wij ook specifiek aanbieden aan particulieren en ZZP-ers.

Wij doen uw WOZ-bezwaar en uw Gemeente betaalt onze kosten! permalink


19 februari 2012 | woz, ozb, bezwaarschrift

Wilt of kunt u zelf dit jaar geen bezwaar maken tegen de WOZ-waarde? Wij kunnen dit voor u doen en de Gemeente betaalt ook nog eens onze hulp! Meer informatie over WOZ bezwaar 2012.

Griffierechten en personenvennootschappen permalink


30 januari 2012 | griffierecht, vof, cv, maatschap, verzoekschrift

In de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) wordt alleen gesproken over natuurlijke en rechtspersonen. De Hoge Raad vindt een maatschap, een van de personenvennootschappen, zodanig veel lijken op een rechtspersoon dat de maatschap het griffierecht moet voldoen van een rechtspersoon. Griffiers heffen daarom ook nog wel eens het (hoge) rechtspersoon vast recht op v.o.f.'s en c.v.'s. Is dit terecht? Ten Hoeve & van der Horst Incasso v.o.f. vraagt het de kantonrechter te Almelo in een verzoekschrift ex art. 29 Wgbz.

13 februari 2012
Op 10 februari 2012 heeft de kantonrechter te Almelo het verzet afgewezen en bepaald dat de vof hetzelfde griffierecht dient te voldoen als de maatschap, BV, NV en vermoedelijk cv.
Zaaknummer: 397541 EJ VERZ 270-11

Kantonrechter wijst vonnis inzake Rowenco op 28 februari permalink


26 januari 2012 | Rowenco, koop en ruil, wederkerige overeenkomst

In de zaak tegen de persoon h.o.d.n. Rowenco heeft de kantonrechter bepaald verstekvonnis te wijzen op 28 februari a.s. Zie onder andere het TROS Radar forum topic.
Afschrift uitspraak inzake Rowenco
Zaaknummer: 966503 CV EXPL 12-326

Voldoet rembours aan art. 7:26 lid 2 BW? permalink


13 januari 2012 | rembours, artikel 7:26 BW, consumentenrecht, Clevercow

Is er bij verzending onder rembours sprake van betaling 'ten tijde en ter plaatste' van aflevering (art. 7:26 lid 2 BW)? Krijgt de ontvanger voldoende kans om te bepalen dat het bestelde daadwerkelijk in de (dichte) doos zit voordat hij/zij betaalt? Is weigering van de consument om 100% vooruit te betalen voldoende voor de internetwinkel om eenzijdig de overeenkomst te ontbinden? Ten Hoeve & van der Horst Incasso legt het de rechter in Utrecht voor in een kantonzaak tegen Clevercow, een webshop die voornamelijk elektronica verkoopt aan consumenten.
De rolzitting is op 25 januari te Utrecht.
Zaaknummer: 792074 UV EXPL 12-791

Ten Hoeve & van der Horst Incasso vraagt rechter bevestiging art. 7:26 BW permalink


7 december 2011 | vooruitbetaling, artikel 7:26 BW, consumentenrecht, Parfumlux

Woensdag 21 december zal ten Hoeve & van der Horst Incasso v.o.f. de kantonrechter in Utrecht vragen, om de bescherming van de koper bij een webshop volgens art. 7:26 lid 2 BW te bevestigen. Deze wet bepaalt onder andere, dat consumenten bij een koop in een webshop niet verplicht kunnen worden een grotere aanbetaling te doen dan 50%. In een vergelijkbare zaak is al eens uitspraak gedaan.1
De (openbare) rolzitting zal plaatsvinden op wo 21 december om 9:30 bij de Rechtbank Utrecht, Sector Civiel (Kanton & Handel). Ten Hoeve & van der Horst Incasso v.o.f. treedt in deze zaak op als gemachtigde.
Zaaknummer: 788803 UC EXPL 11-20572