Bestuursrechter soms onbevoegd bij beroep tegen dwangsombeschikking permalink


20 december 2013 | wet dwangsom en beroep, ambtshalve vermindering, art. 65 awr

Met invoering van de Wet dwangsom en beroep in 2009 is beoogd de burger middelen te bieden om bestuursorganen tot snellere beslissing aan te sporen. Als na verloop van de geldende beslistermijn het bestuursorgaan in gebreke wordt gesteld en geen het besluit neemt binnen twee weken, verbeurt het bestuursorgaan gedurende 42 dagen een dwangsom (art. 4:17 Awb). Het bestuursorgaan is gehouden de hoogte van die dwangsom vast te stellen bij beschikking. Om het processueel eenvoudig te houden is het orgaan dat bevoegd is kennis te nemen van een ingesteld rechtsmiddel eveneens bevoegd bij een bezwaar of beroep tegen de daaraan gerelateerde (fictieve) dwangsombeschikking (art. 4:19 Awb). In belastingzaken was het tot op heden onduidelijk of de belastingrechter wel bevoegd was op kennis te nemen van een beroep tegen zo'n dwangsombeschikking, nu dat strikt genomen geen ingevolge een belastingwet genomen besluit is. Vandaag maakt de Hoge Raad een einde aan deze onzekerheid door art. 4:19 Awb gedeeltelijk op eenzelfde wijze uit te leggen als de Afdeling (HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797). Het gaat echter ook goed mis. Onder andere art. 65 AWR biedt de mogelijkheid om de inspecteur te verzoeken om een ambtshalve vermindering. Tegen een dergelijk ambtshalve besluit staat geen beroep open bij de bestuurs- of belastingrechter. De Hoge Raad is nu van oordeel, dat ook het geschil met over eventueel verbeurde dwangsommmen wegens niet tijdige beslissing op het verzoek tot ambtshalve vermindering niet aan de belastingrechter kan worden voorgelegd (r.o. 4.2.3).