beschikking


RECHTBANK DEN HAAG
Team Kanton Den Haag

vR
Rep.nr.: 4909567\RP VERZ 16-50212
21 maart 2016

Beschikking op het verzet ex artikel 29 van de Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz) van:

de rechtspersoon naar buitenlands recht [A],
hierna te noemen: [A],
gevestigd te [X]
gemachtigde: Ten Hoeve & Van der Horst.

Beoordeling

  1. [A] heeft bij dagvaarding van 19 januari 2016 bij de kantonrechter te Den Haag tegen de Staat der Nederlanden een vordering ingesteld. Die zaak is door de griffier geregistreerd onder het zaaknummer 4794107 RL EXPL 16-3240. Ter zake is door de griffier griffierecht tot een bedrag van € 117,- aan [A] in rekening gebracht en door [A] voldaan.
  2. Op de voet van het bepaalde in artikel 29 van de Wet griffierecht burgerlijke zaken komt [A] in verzet tegen het heffen van dat griffierecht. Het verzetschrift is ter griffie ingekomen op 25 februari 2016. Niet is gesteld of gebleken dat het verzet niet tijdig is gedaan. In zoverre is het verzet ontvankelijk.
  3. [A] voert daartoe aan, zakelijk weergegeven, dat de bij voormelde dagvaarding aanhangige zaak ziet op het verkrijgen van een verklaring voor recht ter zake van het onrechtmatige handelen bij het heffen van griffierechten en het daartegen ex artikel 29 Wgbz ingestelde verzet door en bij de rechtbank Limburg wegens schending van artikel 267 van het Vedrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in een Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV). Op grond van artikel 13 EVRM en artikel 47 van het Handvest heeft eenieder wiens rechten ingevolge respectievelijk het EVRM en het Unierecht zijn geschonden recht op een nationale doeltreffende voorziening in rechte. In het Unierechtelijke verband dient die voorziening aan de eisen van artikel 47 van het Handvest en daarmee tenminste aan artikel 6 EVRM te voldoen, aldus [A].
    Nu al voor de voor de rechtbank Limburg gevoerde EPGV griffierecht is geheven behoort geen griffierecht meer de worden geheven voor de verzetprocedure die is gericht op het verkrijgen van een doeltreffende voorziening, zoals hiervoor bedoeld.
  4. In dit geval is de kantonrechter met [A] van oordeel dat voor voormelde procedure met het zaaknummer 4794107 RL EXPL 16-3240 geen griffierecht meer behoort te worden geheven. De door [A] bij de kantonrechter ingestelde vordering ziet immers op het verkrijgen van de hiervoor bedoelde doeltreffende voorziening, verband houdende met een voor de rechtbank Limburg gevoerde procedure waarvoor aan [A] al griffierecht is geheven.
  5. Gelet op wat hiervoor is overwegen is het verzet gegrond en zal de griffie van deze rechtbank dan ook worden opgedragen het berekende griffierecht op nihil te stellen en het bedrag van € 117,- terug te betalen aan de gemachtigde van [A].

Beslissing

De kantonrechter:

  1. verklaard het verzet gegrond;
  2. bepaalt dat de griffier van deze rechtbank het voor de zaak met het zaaknummer 4794107 RL EXPL 16-3240 berekende griffierecht op nihil stelt;
  3. draagt de griffier op het griffierecht van € 117,- terug te storten aan de gemachtigde van [A].

Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Japenga, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.


Tekst verzetschrift

Rechtbank Den Haag
Civiel recht
Algemene zaken
Per fax: 070-381 2834

VERZETSCHRIFT EX ARTIKEL 29 WGBZ

GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
[logo]

Emmastraat 42A
9722 EZ Groningen

T 084-43 13 020
F 084-72 61 704
W www.hoevehorstincasso.nl
E incasso@hoevehorstincasso.nl

Dossier 2823

De heer A.L. ten Hoeve, wonende ex artikel 1:14 BW te 9722 EZ Groningen aan de Emmastraat 42A, h.o.d.n. Ten Hoeve & Van der Horst Incasso v.o.f.,

Komt hierbij in verzet op grond van artikel 29 lid 1 van de Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz) tegen de beslissing van de griffier van de Rechtbank Den Haag tot heffing van griffierecht van [A], gevestigd te [X] in de dagvaardingsprocedure met zaak- en rolnummer 4794107 RL EXPL 16-3240 op de volgende gronden.

  1. In desbetreffende procedure worden enkele verklaringen voor recht gevorderd alsmede veroordeling van de Staat der Nederlanden tot betaling van € 500,-. Door de griffier is bij nota van 11 februari 2016 gericht aan mij een griffierecht van € 117,- geheven, welke som door mij is voldaan (zie bijgaande productie).
  2. De vorderingen van [A] zijn gegrond op onrechtmatig handelen bij griffierechtheffing en het daartegen ingesteld verzet ex art. 29 Wgbz wegens schending van art. 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), art. 25 Rv, het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in een Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV).

    Op grond van art. 13 EVRM en art. 47 van het Handvest heeft eenieder wiens rechten ingevolge respectievelijk het EVRM en het Unierecht zijn geschonden recht op een nationale doeltreffende voorziening in rechte (een ‘effective remedy’). In Unierechtelijk verband dient die voorziening aan de eisen van art. 47 van het Handvest en daarmee tenminste art. 6 EVRM te voldoen. Of de schending van een recht heeft plaatsgevonden hoeft niet vast te staan, slechts is van belang of er sprake is van een bepleitbaar standpunt (‘arguable claim’).

    Deze voorziening moet voldoende effectief zijn en derhalve zowel in theorie als praktijk toegankelijk zijn (EHRM 10 januari 2012, nr. 22251/07, r.o. 43 e.v.). Ook financiële belemmeringen spelen daarbij een rol. Nu reeds voor de EPGV griffierecht is geheven kan volgens de Hoge Raad geen griffierecht worden geheven in een procedure tegen de Staat die daarop volgt waarin het gaat om een aantasting van een door het EVRM beschermde aanspraak (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736, r.o. 3.16.3). Deze overweging van de Hoge Raad vindt zijn grondslag in de regel dat de kosten van de voorziening in redelijke verhouding dienen te staan tot de toe te kennen vergoeding (vgl. Noot L.C.W.M. van Kessel bij HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736, NTBR 2014/32, nr. 7).

  3. Gezien het voorgaande kan de conclusie enkel strekken tot vermindering van het griffierecht tot nihil, nu enkel op die wijze kan worden voorzien in een effective remedy in de zin van art. 13 EVRM en art. 47 van het Handvest.

Dhr. A.L. ten Hoeve, MSc